Bij het verschijnen van dit artikel zullen de eerste RBA’ers ‘nieuwe stijl’ binnen enkele maanden de VU/VBA-opleiding verlaten. Reden om eens terug te blikken wat er van de doelstellingen en verwachtingen van de nieuw ingeslagen weg terecht is gekomen.
De Vereniging van Beleggingsanalisten heeft vanaf het eerste uur van haar bestaan het belang van een beroepsopleiding onderkend. Vanaf begin jaren tachtig wordt dan ook een beroepsopleiding aangeboden, waaraan sinds 1989 de titel Register Beleggingsanalist (RBA) is verbonden.In de loop der jaren is de VBA-opleiding steeds in ontwikkeling gebleven en ondergebracht bij verschillende instituten, waaronder het NIBE, Wolters Kluwer en het IBO in Zeist.
De (inter)nationale ontwikkelingen binnen de beleggingssector en de ontwikkelingen binnen de beleggingstheorieën zelf stelden steeds hogere eisen aan de opleiding en in 1998 besloot het toenmalige VBA-bestuur, onder leiding van de heer Panjer, dat een universiteit het beste in staat zou zijn om aan deze eisen te voldoen. Om de kwaliteit van de opleiding te verhogen en te voorzien in dynamisch onderhoud heeft de VBA vervolgens de Vrije Universiteit benaderd om de opleiding een nieuwe vorm te geven. De Vrije Universiteit heeft positief gereageerd op dit verzoek en is in 1999 van start gegaan.
De Vrije Universiteit heeft bij het transformeren van de opleiding steeds voor ogen gehad de cursisten voor te bereiden op het steeds breder wordende beleggingsvak, zowel theoretisch als in de praktijk.
Doelstelling is dan ook het neerzetten van een opleiding die breed van opzet is, maar tegelijkertijd een hoog niveau waarborgt. Dit laatste blijkt met name uit het feit dat een doctoraaldiploma economie of econometrie met de vakken Financiering en Financial en Management accounting als toelatingseis gesteld wordt. De opleiding kan dan voortbouwen op dat doctorale basisniveau, waardoor voorkomen wordt dat studenten weer geconfronteerd worden met een herhaling van hun eerdere studie.
Belangrijke leidraad bij het opzetten van het curriculum is geweest dat de nauwe definitie van beleggingsanalist is losgelaten. Daar waar de beleggingsanalist vroeger iemand was die een bedrijf door en door kende en het beoordeelde op zijn beleggingsmerites, liggen accenten nu ook op portefeuillemanagement en financiële planning.
De brede opzet van de opleiding vertaalt zich uiteraard in het curriculum. De opleiding duurt twee jaar (met voortraject drie jaar) en bestaat uit vier clusters:
- Marktstructuur, Beleggingsproducten en Toezicht;
- Portefeuillemanagement;
- Risicomanagement;
- Fundamentele Analyse en Ondernemingswaardering.
In ieder cluster wordt een schriftelijk examen afgenomen en moet een opdracht worden uitgevoerd waarin de schrijf- en adviesvaardigheid wordt getest.
De rode draad in deze clusters is eigenlijk steeds hoe een beleggingsproces bij grote institutionele vermogensbeheerders plaatsvindt. De nadruk hierbij ligt op de toepassing van de theorie in de praktijk. Met andere woorden: de nadruk ligt niet zozeer op het uitleggen van instrumenten, als wel op hoe ze in de praktijk worden gebruikt in portefeuillemanagement, in het risicomanagement van een onderneming of door een vermogensbeheerder. De opleiding streeft ernaar om zoveel mogelijk praktische elementen in de opleiding te integreren. Enerzijds gebeurt dit doordat de docenten en hoogleraren hun hoofdfunctie bekleden in de praktijk. Over het algemeen hebben hun praktijkvoorbeelden en hun up-to-date praktijkkennis een verhelderende en illustratieve werking. Naast docenten uit de praktijk wordt steeds meer gewerkt met casuïstiek. Het ontwikkelen van dit materiaal kost veel tijd en de opleiding verkeert wat dat betreft nog in een ontwikkelingsfase. Daarnaast leent de omvang van de groepen (oplopend tot 80) zich niet altijd even goed voor het klassikaal behandelen hiervan. In de toekomst moet aan het presenteren van uitgewerkte casuïstiek nog meer aandacht worden besteed. De groep zou hiervoor in kleinere groepen opgesplitst moeten worden, iets wat organisatorisch veel tijd vergt. Op dit moment wordt daarom meer prioriteit gelegd bij andere onderdelen van het curriculum.
Naast praktische input van de docenten zouden ook de cursisten een actieve bijdrage kunnen leveren aan de colleges. Over het algemeen sturen ondernemingen momenteel werknemers vrij snel na hun afstuderen naar de opleiding. Het ontbreken van een zekere senioriteit of werkervaring draagt niet bij aan een actieve participatie tijdens de colleges.Meer dan op dit moment het geval is, zouden de colleges de functie van het uitwisselen van ervaringen en praktijkvoorbeelden kunnen hebben. Een oplossing hiervoor is mogelijk een aantal jaren werkervaring als toelatingcriterium te gaan hanteren. De homogeniteit van de groep zou hierdoor kunnen worden vergroot, nadeel kan wel zijn dat men het studeren al weer wat is verleerd. Het zogenaamde dynamische onderhoud van de opleiding steunt eigenlijk op twee pijlers:
- veel docenten en ook leden van het curatorium zijn werkzaam bij vermogensbeheerorganisaties. Van hen wordt verwacht dat ze de ontwikkelingen in het vakgebied volgen en deze terugkoppelen naar de opleiding;
- de opleiding organiseert lezingen en congressen waarin actuele onderwerpen en sprekers onder de aandacht worden gebracht. Voorbeelden hiervan zijn het congres in september 2000 over economische waardering bij pensioenfondsen, de lezing van Luis M. Viceira van Harvard University over strategische asset-allocatie in maart van dit jaar en de op handen zijnde lezing van prof.dr. J.M.G. Frijns over actief beleggingsmanagement.De intentie is om frequentie van lezingen en seminars nog op te voeren en uit te breiden naar het gebied van de permanente educatie.
In bovenstaande schets worden een aantal facetten en intenties van de opleiding uitgelicht. De vraag hierbij is of dat wat wordt nagestreefd ook wordt bereikt en als positief wordt ervaren. De opleiding hanteert een aantal referentiepunten om de kwaliteit van de opleiding te meten.
In de eerste plaats wordt de markt van opleidingen in de financiële sector goed in de gaten gehouden. Steeds worden vergelijkingen gemaakt met opleidingen zoals die worden gegeven bij het Amsterdam Institute of Finance en natuurlijk het Amerikaanse CFA-programma. Hierbij wordt gepoogd in kaart te brengen wat er aangeboden wordt en vanuit welke doelgroep daarvoor belangstelling bestaat.
Ook instellingen zoals het Dutch Securities Institute (DSI) en op Europees niveau het EFFAS spelen een belangrijke rol in de kwaliteitsgarantie en bewaking van de opleiding. Het afsluiten van de VU/VBAopleiding levert bij het DSI registratie op in de senior registers voor vermogensbeheerder en beleggingsanalist. Uit de uitgebreide accreditatieprocedure die bij het EFFAS wordt gehanteerd, is gebleken dat de VU/VBA-opleiding ruimschoots aan de minimumeisen voldoet die worden gesteld aan beleggingsopleidingen, en zelfs wordt aangemerkt als de ‘Rolls Royce’ onder de Europese opleidingen op beleggingsgebied.
Het belangrijkste referentiepunt voor de opleiding blijft echter de mening en de resultaten van de cursisten zelf. Heel duidelijk meetbaar zijn natuurlijk de resultaten van de tentamens en de opdrachten. Hoewel de slagingspercentages nog wat omhoog zouden kunnen (gemiddeld bij de eerste poging tegen de 70%), lijkt de moeilijkheidsgraad van de tentamens acceptabel. Hierbij moet wel worden aangemerkt dat de werkdruk aanzienlijk toeneemt wanneer tentamens en/of opdrachten niet in eerste instantie gehaald worden. Uit de evaluaties die na (bijna) ieder college worden uitgevoerd, blijkt dat de waardering over het algemeen ruim voldoende is (een ruime 7). Wanneer de beoordeling onder dit niveau zakt, wordt door het opleidingsbestuur waar mogelijk een wijziging aangebracht. De positieve werking van dit sturen kan al worden afgelezen aan het verbeterde resultaat van het eerste cluster ‘Marktstructuur, Beleggingsproducten en Toezicht’, dat in zijn geheel al twee keer gedraaid heeft.
In retrospectief lijken de eerste anderhalf jaar positief te zijn verlopen. In het volgende VBA Journaal willen we de VBA-cursisten zelf laten aan het woord laten. Hiertoe zal een klankbordgroep worden bijeengeroepen die de mening van de cursisten kan ventileren. Ook zal dan aandacht worden besteed aan de strategie van de opleiding voor de nabije toekomst. De internationaal concurrerende omgeving dwingt ons voortdurend alert te zijn en veranderingen niet uit de weg te gaan. Een van deze veranderingen zal in ieder geval zijn dat de VU van plan is om met ingang van september/oktober ook klassikale ondersteuning te gaan geven aan cursisten die het CFA-examen willen halen. Op het wat, hoe en waarom van deze en andere veranderingen willen we uitgebreid ingaan in het volgende nummer.
in VBA Journaal door Ingrid Hamming