Sinds afgelopen voorjaar ben ik niet meer zo jaloers op de mensen die als taak hebben om de pensioenreserves te beleggen. En met corona heeft dat nu eens weinig te maken. Er hing altijd een glans van glamour rond dat schuiven met miljarden. Geld beschikbaar stellen – of kunnen terugtrekken – dat is macht. Maar recentelijk verkruimelde dit idee.
Dat zat zó: begin dit jaar kwam ik, door een bescheiden erfenis, zelf ineens in een situatie die vergelijkbaar is met die van een pensioenbelegger. Ik moest beleggen. Nou ja, ik wílde beleggen; níet ‘verjubelen’. Want a) je wilt toch die appel voor de dorst, b) je hoopt op een appelsapstroompje als aanvulling op je inkomen, en c) je hoopt dat als de appel uiteindelijk valt, hij niet ver van de boom terechtkomt. Anders gezegd: dat je iets aan je nageslacht kunt doorgeven.
Ik wilde beleggen voor de lange termijn, maar toen kwam de vraag: hoe? Mijn idee was een solide, keurig gespreide portefeuille van aandelen en bedrijfsobligaties. Maar al snel realiseerde ik me dat deze tijd weleens heel ongeschikt kon zijn als instap-moment. Ik besloot m’n kapitaaltje voorlopig te parkeren.
Hierdoor realiseerde ik me ook meer acuut dan voorheen, dat professionele beleggers nu voor precies datzelfde probleem staan. Het kon weleens heel lastig worden om aan de verwachtingen van pensioendeelnemers te voldoen. Want beurskrachs en crises ten spijt zijn de laatste drie decennia voor beleggers toch een soort gouden eeuw geweest. Die ‘eeuw’, die rond 1983 begon, dreef op krachtige, goeddeels tech-gedreven economische groei, later nog versterkt door dalende inflatie en een ongekende rentedaling (waarvoor dank aan de monetaire autoriteiten). We zijn vergeten hoe bijzonder dat was. Tussen 1968 en 1983 bijvoorbeeld, werd er per saldo niets verdiend op de aandelenbeurzen.
Nu, najaar 2020, zitten we op een punt waar de groeiverwachtingen nauwelijks verder opgerekt kunnen worden. Sommige top-techondernemingen noteren intussen 10 maal de jaaromzet (!!). De rente kan bijna niet lager. En het domino-effect van een golf van faillissementen door corona moet nog komen. Waar moet in de komende jaren het rendement vandaan komen?
Voor een gewone beleggende burger is dit lastig, maar die heeft vrijheden die institutionele beleggers niet hebben. Een particuliere belegger kan beslissen langs de zijlijn te gaan staan en wachten tot het onweer voorbij is. Hij kan goud of cryptomunten kopen, of zijn geld in vastgoed stoppen. Velen deden dat ook al: een huisje voor de kinderen, een vakantiehuisje in Frankrijk. Het rendement komt als uitgespaarde of te ontvangen huur. En wie echt verstand heeft van een specifieke bedrijfstak, kan overwegen risicodragend kapitaal te stoppen in (door-)startende bedrijven. Maar zulke mogelijkheden staan voor benchmark-gebonden professionele beleggers maar zeer beperkt open. Een miljardenportefeuille liquide maken kan niet; dat zou een onacceptabele vorm van gokken zijn. Een groot deel van een pensioenvermogen in ‘huisjes’ of in edele metalen stoppen is evenmin realistisch. Als er noodweer komt dan is het onvermijdelijk dat grote beleggers natregenen tot op het bot.
Maar stel nu dat dit idee – het besef dat bomen niet tot in de hemel groeien – ook onder professionele beleggers leeft, wat staat hen dan te doen? Hoe kunnen ze laten zien dat ze premiebetalers en pensioengerechtigden serieus nemen? Ik zou denken: ga met de billen bloot! Vertel glashelder dat zekerheid niet bestaat en dat de relatief hoge beleggingsrendementen van de laatste decennia in de toekomst misschien niet meer haalbaar zijn. En zijn er fondsdeelnemers die deze boodschap niet bevalt? Geef die de kans om het kapitaal dat voor hen is opgebouwd op te nemen. Dat mogen ze dan helemaal zelf beleggen.
Zó leerzaam om zelf even op de stoel van die pensioenbelegger te zitten…
in VBA Journaal door Bert Bakker- Freelance financieel-economisch journalist en publicist